zondag 18 januari 2015

Villa Belza

Het was zomaar een zinnetje dat ik bij toeval aantrof in een Duitse tekst. ‘In den Salons der Villa Belza tanzt man Charleston bis zum Morgengrauen’. Het maakte me nieuwsgierig. Villa Belza leek me een huis van vertier, ijdelheid en hopeloze hartstochten. Maar eigenlijk wist ik niet precies wat ik me moest voorstellen bij een villa waar men zich tot het ochtendgloren overgaf aan een uit het zuiden van Amerika overgewaaide negerdans.
Villa Belza staat op de ‘Rocher du Cachaous’ en kijkt uit over de Côtes des Basques   en Biarritz’ oude haven. Op foto’s maakt de villa een eenzame indruk. Niet dat de villa doet denken aan huizen en boerderijen die in desolate gebieden het enige teken van leven vormen. Het is eerder zo dat gebouwen als Villa Belza detoneren in het moderne landschap dat hen omringt en niet meer past bij het wezenloze beton dat hun omgeving domineert. Zo bezien lijkt Villa Belza inderdaad eenzaam. Want al heeft de villa zich dapper gehandhaafd, ze heeft in loop der jaren iets ‘einzalgängerigs’ gekregen.
Uit zuidwestelijke hoek, gezien vanaf het strand en de baai, is Villa Belza van een verpletterende schoonheid, bijna een ranke vuurtoren die moeiteloos de aanstormende golven weerstaat. Daarentegen toont de villa op foto’s genomen vanuit de lucht vaag gelijkenis met het bont geschakeerde – Duitse romantiek vermengd met Moorse motieven – Palácio da Pena dat bovenop de heuvels staat van Sintra, een kustplaats niet ver van Lissabon. Villa Belza leidt aan een vergelijkbaar euvel – eclectisme vierde lange tijd hoogtij in Biarritz – en is in bouwkundige opzicht niet erg consistent. Het oorspronkelijke gebouw stamt uit 1880 en is ontworpen overeenkomstig de architectonische mode van die tijd. De vierkante toren en de karakteristieke peperbus die als een verkenner overal bovenuit steekt, zijn er door de neo-gotist Raymond Larrebat-Tudor pas aan het begin van de 20e eeuw aan toegevoegd.

Per trein naar Biarritz reizen is niet meer eenzelfde belevenis als voorheen. Wagon-lits’ licht van weerzin krakende treinstellen zijn al decennia geleden vervangen door gladde, suizende hogesnelheidstreinen, waarin je slechts de steriele lucht van de airco ruikt en de omgeving zo snel voorbij raast dat beelden ervan nauwelijks beklijven. Nu veroorzaakten die prachtige treinen van Wagon-lits waarschijnlijk vooral hoofdpijn en weeë vermoeidheid, een gevolg van misselijkmakend geslinger door heuvels, velden en eindeloos lijkende bossen. Weemoed is in wezen ook een valse emotie, een emotie is van nooit ingeloste beloftes, en het aangenaam wazige beeld dat ik heb, zal niet sporen met de ervaring van de reizigers van weleer.
Het is niet ondenkbaar dat ook Vladimir Nabokov zich liet leiden door een zekere nostalgie toen hij schreef over zijn treinreis van St. Petersburg naar Biarritz, via Parijs en met inderdaad Wagon-lits. Het zevende hoofdstuk van zijn memoires ‘Geheugen, spreek’ begint er mee. “Wanneer op zulke reizen de trein zijn snelheid wijzigde in een waardige sukkelgang en terwijl we door een grote Duitse stad kwamen de huizengevels en winkelborden vrijwel schampte, voelde ik altijd een tweeledige opwinding, die eindstations niet konden geven. Ik zag een stad, met haar trams, lindebomen en baksteenmuren als speelgoed, de coupé in komen, goede maatjes worden met de spiegels, en tot de rand de ramen aan de gangkast vullen. Dit ongedwongen contact tussen trein en stad was het ene deel van de sensatie. Het andere was dat ik me in de plaats stelde van een zekere voorbijganger, die naar ik me verbeeldde werd geroerd zoals ik zelf zou worden geroerd bij het zien van de lange, romantische, kastanjebruine rijtuigen, met hun verbindende harmonika’s tussen de balkons en hun metalen belettering helder als koper in de lage zon, die zonder haast een ijzeren brug over een alledaagse hoofdstraat passeerden en dan, met alle ramen opeens in lichterlaaie, een laatste huizenblok rondden.“
Nabokov trainde consequent zijn ‘geheugenspier’, omdat voor hem teruggaan in de tijd de enige manier was om dichterbij de eeuwigheid te raken. Maar omdat zoals hij schreef ‘de duisternis aan weerszijden van het leven onbereikbaar bleek’, groef hij bij wijze van surrogaat in zijn kindertijd. Dat hij daarbij tekort schoot betreffende data en omstandigheden geeft hij in zijn voorwoord bij ‘Geheugen, spreek’ tamelijk onomwonden toe, wat zeker voor hem pleit. Mensen die zich beroepen op een feilloos geheugen moeten sowieso worden gewantrouwd. Iemands kijk op het verledenis doorgaans onbetrouwbaar, vooral als het hemzelf betreft. We zijn ook niet degene die we denken dat we zijn. We herinneren onszelf als een personage dat nooit heeft bestaan. Het geheugen schotelt ons iemand voor die we plezierig vinden en wiens opvattingen en ideeën we delen, maar die welbeschouwd een illusie is.

Mijn TGV op weg naar Hendaye gunt het handjevol mensen dat wil uitstappen in Biarritz, zo’n station dat alleen nog ontwaakt als er een trein arriveert, niet meer dan twee minuten. Voluit heet het station Biarritz-La Négresse. De dame die naast me zat in de trein en ook Biarritz als bestemming had, hanteerde deze naam daarmee enigszins pedanterig suggererend dat het Gare du Midi nog in gebruik zou zijn en Biarritz over meer stations zou beschikken dan alleen La Négresse, wat allang niet meer het geval is. La Négresse dankt zijn naam aan soldaten van Napoléon Bonaparte die in de winter van 1814 veel tijd doorbrachten in een herberg in de wijk Harausta, de tegenwoordige stationsbuurt. Een serveerster, tevens vrouw van de herbergier, was afkomstig van Martinique. Al vrij snel werden de herberg en de omliggende wijk door de soldaten La Négresse genoemd. De troepen verdwenen, maar de naam bleef gehandhaafd en benut voor het station dat een halve eeuw later werd gebouwd op instigatie van keizer Napoléon III.
Diezelfde Napoleon III, neef van de grote Napoléon en zoon van de Hollandse koning Louis Bonaparte, speelde een doorslaggevende rol in de ontwikkeling van Biarritz tot badplaats met allure. Soms is daar ook niet veel voor nodig. Een bescheiden handreiking van het lot kan voldoende. In geval van Biarritz heette het lot Eugénie Montijo, een meisje van goede komaf dat met haar familie – Spaanse adel – ieder jaar de zomervakantie doorbracht in Biarritz. In de jaren dat de Montijo’s naar Biarritz trokken, was dat nog weinig meer dan een klein vissersdorp van waaruit onder meer op walvissen werd gejaagd. De kust was er grillig, de golven hoog. Voor frêle, adellijke dametjes was Biarritz misschien niet de meest ideale badplaats, maar Eugénie Montijo beleefde er niettemin de zomers van haar leven.
In 1852 trouwde een inmiddels volwassen Eugénie met de latere keizer die toen nog ‘Prince-Président’ was. Eenmaal keizerin maakte Eugénie Napoleon III enthousiast voor de badplaats van haar jeugd. Ze liet hem Biarritz zien in de hoop dat hij zich er ‘s zomers zou willen vestigen. Napeleons adviseurs ontraadden hem dat, aangezien het verre Biarritz een gehucht was en de keizer in de provincie al over meer dan genoeg paleizen beschikte. Het verzet van de keizerlijke adviseurs mocht echter niet baten. Napoleon gelastte de bouw van Villa Eugénie dat de vorm kreeg van een E en in tien maanden gereed was, een unicum in die tijd. Om de reis van Parijs naar Biarritz te verkorten werd met dezelfde keizerlijke voortvarendheid de spoorlijn in zuid-westelijk Frankrijk doorgetrokken tot Hendaye en opende de spoorwegen Biarritz La Négresse.
Omdat Napoleon III er twintig jaar lang zijn zomers doorbracht, werd Biarritz een verzamelplaats van adellijke lieden, die zich in het kielzog van de keizer vestigden aan de tot kort daarvoor nog armoedige Baskische kust. Vanaf het midden van de 19e eeuw en tot het begin van de Eerste Wereldoorlog verrezen er de voor badplaatsen zo kenmerkende hotels, villa’s en paleizen. Logé’s en reizigers in overvloed. In die tijd brak ook ieder jaar vanaf oktober het ‘Saison Russe’ los – geen groothertog die ontbrak – en meldde zich, nog afgezien van alle andere adel, een contingent Russen aan wat langzaam maar zeker de ‘Côte d’Argent’ zou gaan heten. Onder de bezoekers in latere jaren ook de Nabokovs en Serge Diaghilev met zijn ballet. Een van zijn ballerina’s was overigens Olga Kochlova die enige jaren getrouwd zou zijn met Picasso. De Russiche kolonie bestond tot 1917 uit toeristen die jaarlijks de badplaats bezochten, daarna uit ballingen die zich er voor langere tijd vestigden. Tijdens het interbellum – ‘les années folles’ – was het mondaine leven in Biarritz op zijn hoogtepunt. In Villa Belza danste men de Charleston, in Villa Eugénie – in 1903 herbouwd na een grote brand en inmiddels geen keizerlijk paleis meer, maar omgetoverd tot Hotel du Palais – vertoonde het ballet van diezelfde Diaghilev nog altijd zijn kunsten, inmiddels onder toeziend oog van de Spaanse koning Alfonso en de toenmalige Sjah van Perzië.
Na WOII stagneerde de ontwikkeling van Biarritz en werd het feestgedruis er minder. ‘Villa Belza’ stond geruime tijd leeg en pas in de jaren zestig kwam de omzet van het casino weer op het peil van 1937. Niet onbelangrijk want zoals de ‘Gazette de Biarritz’in 1932 al schreef: “Quand la cagnotte marche, tout marche…le champagne coule à flots, les joueurs heureux ont le geste généreux.” Kortom, als het balletje maar rolt, gaat alles goed en vloeit de champagne rijkelijk. Intussen waren voor het realiseren van de omzet wel twee keer zoveel bezoekers nodig als dertig jaar daarvoor. De inzet per bezoeker zou nooit meer op het niveau geraken van ‘les années folles’. Maar klaarblijkelijk bestonden ze nog in voldoende mate, de mensen die geloofden in een wereld van open sportwagens, champagne en casino’s.
Inmiddels heeft die laatste lichting van gokkers en drinkers plaatsgemaakt voor degenen die nu het straatbeeld van Biarritz domineren, namelijk grijzende senioren, die iedere dag wandelen langs de boulevard, op de talrijke bankjes uren uitkijken over zee en zich hun verantwoorde lunch goed laten smaken. Niet zelden zijn ze subtiel geparfumeerd, gaan ze meestal sjiek dan wel sportief gekleed en telkens weer met een frisse coupe over straat. Vooral dat laatste, zo lijkt het wel. Geen plaats met meer kappers per vierkante meter dan Biarritz. Alsof iedere knipbeurt de dood weer even op afstand houdt.

Wanneer ik vanaf mijn hotel met de Baskische naam Maïtagamaria schuin de Jardin Public doorsteek, kom ik uit recht tegenover het voormalige Gare du Midi. Het is een opmerkelijk gebouw. Niet zozeer aan de buitenkant. Vooral van binnen is het station bijzonder. Het is aangebouwd tegen een van de vele heuvels van Biarritz. Bij de bouw ervan moest een fors hoogteverschil worden overbrugd. De stationshal bevond zich aan de voet van de heuvel, de sporen en perrons ruim vijftig meter daarboven. Zo’n afstand traplopend overbruggen paste niet zo bij de cliëntèle van Biarritz Gare du Midi. Passagiers werden daarom met liften omhoog en –laag gebracht als waren ze op weg naar een diep gelegen metrostation.
Tegenwoordig rijden er geen treinen meer naar het centrum van Biarritz. Het Gare du Midi heeft een andere bestemming gekregen en bezit nu de status van cultureel centrum. De zalen en kantoren ervan liggen op de begane grond. De sporen en perrons van het Gare du Midi zijn inmiddels veranderd in de Parking du Midi die plaatsbiedt aan zo’n honderdvijftig voertuigen. Wie de ‘Parking du Midi’ uitrijdt komt terecht op de Avenue Charles Foquet. Even meen ik in die oostwaards kronkelende straatweg de route van de vroegere spoorweg te zien, maar dat is waarschijnlijk zinsbedrog.
Verder wandelend in de richting van Biarritz’ ‘Grande Plage’, passeer ik het Place George Clemenceau dat weinig meer is dan een kruispunt van wegen waaraan onder meer een modern hotel en een bescheiden filiaal van Galeries Lafayette gevestigd zijn. Voorbij een bar-tabac, een eenvoudige pizzeria en twee eetgelegenheden waar fast-food wordt geserveerd, begint Biarriz’ boulevard. Het daaraan evenwijdig gelegen grote strand werd lange tijd het ‘Plage des Fous’ genoemd. Degenen die zich waagden in de manshoge golven, werden voor gek versleten. Ergens op dat ‘strand van de gekken’ speelde een nog zeer jonge Vladimir Nabokov met een negenjarig Frans meisje. Ten tijde van Nabokovs jeugd boodt het strand van Biarritz blijkens Nabokovs beschrijvingen het aanzien van een sprankelend tableau vivant. Mannen pronkten er met ‘witte, lange broeken die er in hedendaagse ogen zouden uitzien alsof ze koddig waren gekrompen in de was’, er waren verkopers van ‘cacahuètes’, gesuikerde viooltjes en pistache-ijs van hemels groen, en beroepsbaders – potige Basken in zwarte zwempakken –  die dames en kinderen hielpen bij het genieten van de verschrikkingen van de branding. Op het ‘bruinere en nattere deel van de ‘plage’, dat deel dat bij laagwater de beste modder opleverde voor kastelen’, zat Nabokov op een dag zij aan zij te graven met het kleine Franse meisje dat Colette heette. Het dagelijks samen bouwen van zandkastelen mondde uit in een idylle die evenwel niet kon rekenen op goedkeuring van de Nabokovs ouders. Colette behoorde tot een familie van Parijse ‘bourgeois’ en werd niet gezien als passend gezelschap voor een telg uit een geslacht van Russiche aristocraten. Mede daarom moest er aan het einde van de zomer afscheid worden genomen, waarna alleen nog een door hun beider gouvernantes gearrangeerd rendez-vous zou volgen in een al herfstig Parijs. Nabokovs broer kreeg daarbij een doos gesuikerde amandelen in de hand gedrukt, een cadeau dat, zo wist de jonge Vladimir zeker, uitsluitend voor hem was bedoeld.
Spelend aan het strand kon de kleine Colette niet bevroeden nog eens onderwerp te worden van een literair dispuut. Er figureren namelijk meer jonge meisjes in Nabokovs oeuvre, dusdanig veel dat het niet onopgemerkt is gebleven. In ‘Uitnodiging voor een onthoofding’ komt Emmy voorbij, een meisje van twaalf met erotische interesse voor een man die twee keer zo oud is als zij, in de Tovenaar – een soort voorstudie van Lolita – is een rol weggelegd voor een eveneens twaalfjarige, in lila gekleed meisje, dat ‘haastig en vastberaden kwam aanstappen op rolschaatsen’ en de kleine ‘femme fatale’ uit het magistrale ‘De lach in het donker’ is nog maar nauwelijks de puberteit ontgroeid. Maar met name meenden sommige recensenten, critici en literatuurwetenschappers een verband te zien tussen de avonturen van de auteur op het strand van Biarritz zoals beschreven in zijn memoires en het jonge meisje Annabel dat Humbert Humbert, de schurk uit Lolita, een verslaafde aan ‘nimfijnen’ maakte. Vooral meer Freudiaans geïnspireerde letterkundigen – die in witte heuvels een zwangere vrouw zien en woede om het in stukken breken van een sabel uitleggen als een verwijzing naar castratie-angst – zochten met verve naar overeenkomsten tussen de eerste hoofdstukken van Lolita en de pagina’s uit ‘Geheugen, spreek’. Annabel zou eigenlijk Colette zijn en Monte Carlo, waar Humbert Annabel ontmoette, vanzelfsprekend gewoon Biarritz. Nabokov verdedigde zich tegen de aantijgingen van deze ‘fret-achtigen’ door de kracht te roemen van zijn verbeelding, te wijzen op het feit dat niemand iets van jonge meisjes in zijn oeuvre zou hebben opgemerkt wanneer hij Lolita niet had geschreven en dat Colette in geen enkel opzicht vergelijkbaar was met de dertienjarige Annabel die enkele maanden na haar affaire met Humbert aan tyfus zou overlijden op Korfoe. Colette was negen, Nabokov eveneens, en van enige erotisch getinte interesse was over een weer geen sprake. Te jong, allebei, te onbedorven.
De oude Freud zelf zou glimlachen om zoveel argeloosheid en misschien met iets van dédain wijzen op verdringing, sublimatie, projectie en die andere mechanismen die wel te benoemen maar moeilijker te bewijzen zijn. Op zich zou het trouwens een interessant experiment zijn, Nabokov bij Freud op de sofa om na te gaan of die nimfijnen inderdaad het product zijn van de verbeelding van de schrijver of in de woorden van Dostojevski-adept Leonid Tsypkin ‘uit het ondergrondse van de auteur in het daglicht zijn getreden om het geweten van hun schepper te ontlasten van een verschrikkelijk geheim.’ Het roept de vraag op aan wiens oordeel de meeste waarde moet worden gehecht, aan degene die de krochten van zijn eigen ziel meent te kennen of aan dat een buitenstaander die vanaf een gepaste afstand toekijkt en op grond van wat hij weet en waarneemt tot een oordeel komt en verbanden legt die de bijziende diepzeeduiker mogelijk over het hoofd ziet.

Nabokov en zijn kleine Colette laat ik achter op het strand. Ik loop noordwaarts naar het Hotel du Palais waarvan de E-vorm vanaf de boulevard nauwelijks waarneembaar is. Het paleis domineert de kustlijn van Biarritz niet meer als voorheen, maar is nog altijd een in het oog lopend bouwwerk. Voor Biarritz heeft het een opvallend rode, bijna terra-achtige kleur die je eerder in Toscane of aan de Italiaanse Rivièra zou verwachten. Het hotel naderend zie ik dat het mogelijk is om er aan de zeezijde onder door te lopen. In de rotsen is een soort door pilaren ondersteunde passage uitgehakt. De zee slaat zich slechts een meter lager te pletter op een laatste paar stenen die her en der in het water verspreid liggen. Bij ruw weer is een nat pak nog het minste risico dat je loopt wanneer je je in de passage waagt. Op dit ogenblik is de zee tamelijk rustig en haal ik droog de achterkant van het hotel waar men bezig blijkt de helicopterlandplaats geschikt te maken voor meerdere toestellen. Omdat bouwputten esthetisch doorgaans weinig bevrediging bieden, loop ik langs de achterkant van het hotel door naar de Avenue Edouard VII. Vanaf daar zie ik pas de duidelijke E-vorm van Villa Eugénie, ondanks de aanbouw uit latere jaren, het hek en de hoge haag die het hotel deels aan het zicht onttrekken. Tegenover het hotel staat de Russische kerk met zijn twee typerende ronde, met gouden strepen belegde koepels, die beide worden gesierd met twee eveneens gouden kruizen.
Hoezeer Biarritz ook een uithoek van het keizerrijk vormde, de zomerse aanwezigheid van Napoléon III zorgde ervoor dat hoogwaardigheidsbekleders het stadje geregeld wisten te vinden. Belangrijkste logeeradres voor al dat gewichtige bezoek: Villa Eugénie. Een gast die meerdere keren in het keizerlijk paleis verbleef, was de Pruisische premier Bismarck. In de zalen van het paleis en op het strand van Biarritz bespraken Bismarck en Napoléon diverse malen de toenemende spanning in Midden-Europa, waarvan de Pruisische premier overigens zelf de belangrijkste veroorzaker was. Bismarck streefde eenwording van Duitsland onder Pruisische hegemonie na en bereidde om die reden een oorlog voor met Oostenrijk dat belangen had in het zuiden van Duitsland. Van de Fransen verlangde hij in deze kwestie neutraliteit. Napoleon ging daarmee akkoord. In ruil kreeg hij van Bismarck vage territoriale toezeggingen betreffende België, Luxemburg en het Rijngebied. Napeléon beloofde mede zich afzijdig te houden, omdat hij rekende op een langdurige oorlog tussen de Pruisen en Oostenrijkers. Dit zou hem de mogelijkheid verschaffen om zich alsnog met het conflict te bemoeien wanneer beide partijen zouden zijn verzwakt en uitgeput. De oorlog verliep echter anders dan de Franse keizer verwachtte. Pruisen liep Oostenrijk moeiteloos onder de voet.
Tijdens een verblijf in Biarritz ontsnapte Bismarck ternauwernood aan de dood. Met zijn hond wandelend over de rotsen nabij de vuurtoren van Biarritz had hij, zich geheel niet bewust van de Atlantische getijden, geen oog voor een snel naderende golf van ongewone omvang. Zijn Franse lijfwacht zag wat er gebeurde, maar stond te veraf om te waarschuwen. Bismarck werd door de golf meegesleurd en dreigde te verdrinken. De lijfwacht dook hem  achterna, een daad die hij met de dood zou moeten bekopen. Bismarck wist zich daarentegen weer in veiligheid te brengen en kwam met de schrik vrij. Uiteraard betreurde hij het voorval ten zeerste en bij wijze van genoegdoening verschafte hij de weduwe van de lijfwacht een pensioen tot aan haar dood. Ook werd hij peetvader van de zoon die ze verwachtte en die een paar maanden later Otto gedoopt zou worden, wat al spoedig een twijfelachtige eer zou blijken te zijn. Voor de Fransen zou het immers beter zijn geweest wanneer Bismarck in de Baskische golven gebleven was. Enkele jaren later werd de politicus, die nog steeds de Duitsers onder Pruisische heerschappij wilde verenigen en daar naar eigen inschatting een conflict met Napoléon in de rol van agressor voor nodig had, de aanstichter van de Frans-Duitse oorlog. De directe aanleiding voor de oorlog was een ruzie in juli 1870 over de Spaanse troon die toen al twee jaar vacant was. Pruisen zag graag Leopold van Hohenzollern, een verwant van hun Wilhelm I, koning van Spanje worden. Mocht dat inderdaad gebeuren, dan zou Frankrijk ingesloten raken tussen twee Duitse vorsten, een situatie die de Franse regering per se wilde voorkomen. In Bad Ems, een lommerrijk kuuroord nabij Koblenz, overlegde de Franse ambassadeur Benedetti met Wilhelm I over deze kwestie. De Pruisische vorst had al toegezegd dat Leopold Spanje niet zou krijgen, maar Frankrijk verlangde dat Wilhelm nooit meer zou streven naar een Hohenzollern op de Spaanse troon. In diplomatieke bewoordingen liet de koning Benedetti weten dat het onmogelijk was om dit voor de eeuwigheid toe te zeggen. Een telegram (‘Emser Depesche’) met een weergave van het in redelijke harmonie verlopen gesprek tussen Wilhelm en Benedetti werd door een adjudant van de koning naar Bismarck in Berlijn gestuurd. Deze kortte het telegram in, maakte het dusdanig onvriendelijker en de toon ervan zo weinig diplomatiek dat Frankrijk er wel aanstoot aan moest nemen. Bismarck zond vervolgens de aangepaste versie van het telegram de wereld in. Met het gewenste resultaat. Frankrijk voelde zich beledigd en bedreigd. Op 19 juli 1870, vijf dagen na het wereldkundig maken van het telegram, verklaarde het land Pruisen de oorlog. De Pruisen wonnen. Frankrijk overschatte zijn eigen militaire kracht. Bovendien steunden de Zuid-Duitse staten Pruisen tegen de Franse agressie, iets waar Napoléon niet op had gerekend. De beslissende slag in de oorlog vond plaats bij Sedan in het noordoosten van Frankrijk. De keizer die voorop ging in de strijd, werd daarbij gevangen genomen. Vervolgens bezette Duitsland grote delen van Frankrijk, dwong het land tot het doen van grote herstelbetalingen en annexeerde Elzas en Lotharingen. Om de Fransen nog meer te vernederen werd Wilhelm in de spiegelzaal van Versailles tot keizer van de Duitse bond gekroond. Door alle Duitse vorsten werd hij als zodanig erkend.

Waar de meeste badplaatsen worden overvallen door een zekere treurigheid, krijgt Biarritz juist iets grimmigs wanneer de herfst zich aandient. Als het kouder wordt, de hemel betrekt en de wind aanzwelt, roert de zee zich steeds duchtiger. Wat hier nog rest van de Pyreneën, de laatste uitlopers van het grensgebergte, verdwijnt nu met veel misbaar in de golven. Nergens aan de ‘Zilveren Kust’ is de confrontatie tussen zee en land heftiger dan hier bij Biarritz. Geen plek ook in de omgeving waar je bij volle storm het ziltige van de zee beter zult kunnen ruiken dan rondom de ‘Rochers du Cachaous’ en ‘Rochers de la Vierge’.
De ‘Rocher de la Vierge’, de rots van de Heilige Maagd Maria, steekt zo’n vijftig meter in zee. Hij begint tegenover een bescheiden plein dat hoort bij het ‘Musée de la Mer’, een in Biarritz verdwaald Art-Deco gebouw. De ‘Rocher’, die uit meerdere, kolossale rotsblokken bestaat, is met het land verbonden door een brug, een modern ogende constructie van hout en staal, die echter meedeint bij een te zwaar stampvoeten. De laatste rotsblokken worden, zoals viel te voorzien, opgesierd door een kruis en een Mariabeeld.
Ik loop naar de uiterste punt van de ‘Rocher’. Uitzichtpunten ongezien passeren doe ik zelden. Nu heeft de ‘Rocher de la Vierge’ de ware panorama-verslaafde ook het nodige te bieden. Naar het noorden toe loopt het uitzicht via Biarritz en Bayonne door tot de haarscherpe en eindeloze stranden van de ‘Côte d’Argent’. Zuidwaarts kijkend zie ik het grillige, zwart, grijs en donker groenblauwe gebergte dat zich uitstrekt tot de Spaanse grens. Achter Hendaye ligt een piek met de vorm van een mannengezicht. Adamsappel, stevige kin, uitstekende onderlip, stompe neus en een hoog voorhoofd. Met de blik omhoog gericht lijkt het alsof het gaat om een groot, opgebaard lichaam.
De ‘Rocher de la Vierge’ biedt ook zicht op Villa Belza. Na alle foto’s en soms vage computerbeelden zie ik nu de werkelijke villa, min of meer ‘en profile’. Ik geloof niet dat ze me van haar mooiste kant laat zien. Ik kijk uit op een nogal hoekig gebouw dat de toren en de peperbus grotendeels aan het oog onttrekt. De villa wordt omgeven door een witte nevel wat een spookachtig effect geeft. De mist die min of meer continu om de villa hangt, heeft mede voeding gegeven aan de mythe dat het huis behekst zou zijn. Wat aan de mythevorming heeft bijgedragen, is waarschijnlijk de afgelegen ligging van villa – door de achter haar oprijzende heuvel en een weg die verderop doodloopt en eindigt met een trap naar strand, wordt Villa Belza gescheiden van de omringende bebouwing – en haar sinistere, bijna onzichtbare hoeken. De leegstand en het verval van de villa in de jaren zestig hebben haar reputatie ook geen goed gedaan. Volgens sommige bronnen vinden de spookverhalen echter hun oorsprong in het feit dat Villa Belza tijdens de Eerste Wereldoorlog werd gebruikt om passerende Duitse schepen in de gaten te houden. Niemand wist toentertijd precies wat er in de villa gebeurde.
Omdat ik Villa Belza in volle glorie wil aanschouwen, loop ik er via de oude haven naar toe. Naarmate ik dichterbij kom, toont ze meer en meer haar schoonheid. Eigenlijk, zo bemerk ik nu, is de villa op haar bekoorlijkst wanneer je er pal onder staat en vanaf de straat recht omhoog kijkt. Dan zie je voluit de peperpus en de vierkante toren, dan verkrijgt ze haar slanke, elegante voorkomen en het karakter van een bescheiden paleis dat niet zou misstaan in de Beierse Alpen of op de heuvels van Sintra.
Vanaf de weg leidt een pad naar het hek van de villa, maar dat is hermetisch gesloten. De villa is nog steeds een soort van vesting. In die zin is er weinig veranderd ten opzichte van 1880 toen de famlie Belza-Dubreuil de villa liet bouwen en bewoonde. Overigens verwijst Belza, dat ‘zwart’ betekent in het Baskisch, naar de Antilliaanse gouvernante van de welgestelde familie. Bij een brand in een eerdere woning van de Dubreuils redde de zwarte vrouw de kinderen van het gezin. Als blijk van waardering noemde de familie zich sindsdien Belza-Dubreuil.
Inmiddels is de villa allang niet meer in het bezit van één familie. Het huis is opgedeeld in appartementen die wel duur maar niet onbetaalbaar zijn. Het is een lot dat veel grandeur van vroeger treft. Het wordt kleiner gemaakt, toegankelijker, aangepast aan de menselijke maat, minder bijzonder, saaier tot het benepen, treurig en kleinburgerlijk wordt. Er wordt gezocht naar een praktische toepassing, naar iets dienstigs, terwijl de charme, de magie vroeger juist school in het overdadige, nutteloze en overbodige ervan.

Inmiddels is de duisternis ingevallen. Over de wandelpaden, ingenieus aangelegd op de heuvels van de Côtes des Basques die steil oprijzen vanachter de villa, loop ik terug naar het centrum van Biarritz. Vanaf een afstand zie ik hoe het Mariabeeld en het kruis van de‘Rocher de la Vierge’ door stralende lampen worden beschenen. Honderd meter naar het noorden baadt ook de boulevard van Biarritz in het licht en verderop verspreiden talloze lichtjes zich als speldeknoppen over de heuvels. Beneden mij buldert de zee, een schuimend leger van golven dat zich keer op keer op de kust te pletter loopt, een knallend, sneeuwwit vuurwerk dat af en toe bijna beangstigend is. Kijkend naar de razende zee vraag ik me af wat me hier naar toe dreef. Ik reisde naar Biarritz verleid door een tekst over een losbandige villa en beelden van een badplaats die zacht en zoet leek ondanks zijn capricieuse voorkomen. Maar was het me wel om de villa en de zee te doen? Is het niet eerder zo dat ik me wil verliezen in vreemde steden waar ik niets te zoeken heb, waar ik een buitenstaander ben, het liefst opga in het aanschouwen van vreemde bouwwerken die een voorbije wereld vertegenwoordigen? Dat ik op zoek naar een gevoel, een stemming, naar iets dat me jaren geleden is overkomen, naar iets dat ik niet meer kan oproepen en alleen in mijn herinnering nog een vaag en schimmig bestaan leidt?
Op weg terug naar het licht, passeer ik een kerk die is genoemd naar ‘Ste. Eugénie’, een naam die in goede, katholieke traditie aardse en spirituele zaken met elkaar verbindt. Afgezien van de kerk en het Hotel du Palais is er in Biarritz niet veel dat concreet aan Bismarck, Napeleon en Nabokov herinnert. Biarritz is aangeraakt door de tijd, veranderd haar ambitie en door bestuurders die het op zich goed met de badplaats voorhadden. De gedachte, echter, dat de geesten van schrijvers en politici hier in zekere zin nog rondwaren, laat me niet onberoerd. Het zou mooi zijn als de geschiedenis zich niet alleen manifesteert in musea en oude gebouwen, maar ook nog in de straten en stegen van de stad zou hangen, als mist, als een soort van nevel, waarin een mens kan oplossen om zo een te worden met de wereld van rust sereniteit waarnaar hij in zijn diepste wezen verlangt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten