zondag 18 januari 2015

Baden Baden 1925

Baden Baden 1925

Het kan niet anders dan dat de foto, een wazige opname in weinig contrastrijk zwartwit, is genomen in de Festsaal van het Kurhaus. Rechts is in ieder geval een fors uitgevallen kroonluchter zichtbaar en de wand achter de gefotografeerde mannen wordt gesierd door barokke freso’s en krullerige lambrizering. De eenentwintig mannen zijn gestoken in sobere pakken en lijken zich niet op hun gemak te voelen. Op zich is dat ook niet verwonderlijk. Schakers houden niet van plichtplegingen als openingsceremonies en slotdiners.
Wanneer je van links naar rechts over de foto gaat, komt als eerste Rubinstein in beeld. Zijn pak oogt sleetser dan dat van de meeste anderen. Met zijn donkere, priemende ogen staart hij in het niets. Dan lijkt al te zien dat zijn leven zal eindigen in een Belgisch kranzinnigengesticht. Naast Rubinstein staat een kleine man met een dun snorretje en een miniscule bril. Het is Rabinovic, de eerste officiële afgezant van de USSR in een westers schaaktoernooi. Rechts van Rabinovich staat Aljechin die zelfverzekerd in de camera kijkt. Hij doet denken aan een illusionist die op het punt staat het publiek met de clou van zijn truc te verbazen. Aljechin, de favoriet, speelt onder Franse vlag, hoewel hij van oorspong een Russische aristocraat is. De Nederlandse deelnemer Te Kolsté staat achter Aljechin en torent hoog boven hem uit. De Nederlander wordt niet tot de kanshebbers gerekend, integendeel. Hij wordt in het toernooiboek omschreven als ‘zachtmoedig’.
Mijn belangstelling voor Baden Baden werd ooit gewekt door een schaakpartij, Aljechin – Rubinstein, Baden Baden, 1925. Of de partij iets bijzonders was, weet ik niet meer, maar de exotisch klinkende namen bleven lang in mijn geheugen hangen. Ze riepen beelden op van hoge plafonds, marmeren vloeren, fluisterende en doorlopend rokende mannen, gemelijk kijkende, Nietsche-achtige types met dikke snorren, en een publiek dat hen vol bewondering gadesloeg. In mijn geest leidde ‘Baden Baden 1925’ een vaag, sluimerend bestaan tot het moment waarop ik een Engelse vertaling van het kloeke, rode toernooiboek in handen kreeg.
Het boek bevat de grofkorrelige zwart-wit foto, alle partijen voorzien van commentaar door de deelnemende grootmeesters, en ook een aantal voorbeschouwingen. Organisator Tarrasch levert een bijdrage waarin het toernooi wordt opgehemeld, een Russische redacteur geeft hoog op van Rabinovich en een Amerikaanse journalist schrijft over de Mexicaan Torre en de New Yorkse deelnemer Frank J. Marshall die met het goede stoomschip Antonia via Cherbourg naar Baden Baden reisden. Van de jonge Torre wordt veel verwacht, al toont de Amerikaanse delegatie zich bezorgd over diens lafhartige, Mexicaanse inborst.
Volgens het toernooiboek is Baden Baden 1925 een van de belangrijkste toernooien ooit gehouden. Op zich valt daar ook wel iets voor te zeggen. Het was het grootste dat sinds de eerste wereldoorlog op Duitse bodem werd georganiseerd, vele partijen waren van hoog niveau, de deelnemers kwamen uit zowel Europa als Amerika, de wereldtop was vertegenwoordigd en voor het eerst werd er massaal een revolutionair soort schaak gespeeld, waarbij in de openingsfase de flankpionnen en paarden een belangrijke rol vervulden. Het vuur van de vernieuwing dat woedde in de kunsten en literatuur schroeide ook het schaken, wat op zich merkwaardig was, want geen intellectuele bezigheid zo onmaatschappelijk als het schaakspel.
Van Baden Badens glorierijke schaakverleden – er werd niet alleen gespeeld in 1925, maar ook in 1870 met bulderende kanonnen op vijftig kilometer afstand, in 1914, ook al een getekend jaartal als het om oorlog gaat, en in 1934 toen Aljechin er met Bogoljubow schaakte om het wereldkampioenschap – is weinig terug te vinden. Schaken heeft uiteindelijk ook iets vluchtigs. Elk toernooi is een circus dat voorbij trekt om daarna elders weer te worden opgebouwd. Klokken, borden en stukken worden weggeborgen in een kast of diepe kelder en het enige dat de eeuwigheid haalt, is een enkele partij die door kenners als bijzonder wordt beschouwd. Schaakmekka Hastings is in januari een gure, onaangename stad waar de wind vrij spel heeft en niets – geen vlag, affiche of etalage – herinnert aan het toernooi dat er rond de jaarwissseling gehouden wordt en buiten de maand februari is het eveneens in schaakkringen hooggewaarde Wijk aan Zee – met achter de duinen zijn hoogovens – een badplaats met een licht surrealistische inslag.
Verlaten door schakers en door God weet wie nog meer, heerst er in Baden Baden een vreemde stilte die er al decennia lang lijkt te hangen. Niet alleen aan de oppervlakte maar ook ergens diep onder de schilderachtige kasseien. De stad met zijn doorkijkjes, weelderig begroeide balkons, groene parken en huizen waarvan de pastelkleur doet denken aan zoet snoepgoed dat blijft plakken aan je gehemelte, is doortrokken van rust. Alsof Baden Baden in de loop van de twintigste eeuw betoverd is en ondanks alle strubbelingen in die eeuw nooit meer is wakker gekust. Het lijkt alsof het hoogseizoen nooit zal aanbreken en dat de talloze hotels waarnaar verwezen wordt, zelden zijn volgeboekt. Baden Baden, de stad waar op de terrassen altijd plaats is, doet denken aan een feest waar niemand weet van heeft. Alles staat klaar, alles is opgedoft maar de gasten arriveren slechts mondjesmaat.
Afgezien van de stilte is er ogenschijnlijk weinig waarin Baden Baden verschilt van omringende steden die de geschiedenis ook redelijk ongeschonden hebben doorstaan. Alle bezitten een oude stadskern, groene parken, villa’s, hotels en hetzelfde plaveisel van sierbestrating en kasseien. Toch is er iets waarmee de stad zich onderscheidt, al lijkt dat nauwelijks te beschrijven of te verklaren. Mogelijk schuilt het unieke in het ontbreken van kastelen, stadswallen en andere, overbodig geworden verdedigingswerken die in de loop de negentiende eeuw zijn overwoekerd door villa’s en grand-hotels. Of wellicht dat in kuuroorden kerken en fabrieken door diezelfde villa’s en grote hotels het stadsbeeld minder domineren dan elders. Maar misschien laat dit raadsel zich niet zo eenvoudig verklaren en moet je het wezen van een kuuroord gewoon laten voor wat het is.

Op voorhand lijkt Baden Baden 1925 zich niet volgens een spannend scenario te ontwikkelen. Een falende favoriet levert drama op, maar door het toernooiboek bladerend bemerk ik dat Aljechin doet wat er van hem wordt verwacht. Na een furieuze start voert hij na vijf ronden de ranglijst aan met een score van vier overwinningen en een remise. Dat is indrukwekkend, maar toch wordt hij met vier uit vijf op de voet gevolgd door Rubinstein die zich verwondert over zijn eigen spel. Sinds de eerste wereldoorlog is zijn zenuwgestel aangetast en wordt hij geplaagd door angsten en depressies. Gaandeweg is zijn spel daar onder gaan lijden. Dat hij nu het toernooi zal winnen, lijkt niet waarschijnlijk, maar in een bepaald opzicht gloort er een soort van hoop. Een zekere mate van herstel, een langere periode van rust en evenwicht lijkt zich aan te kondigen. Na Rubinstein volgen Marshall en  Rabinovich met ieder drieëneenhalve punt. Door remise te spelen tegen Tarrasch, die ook zelf deelneemt aan het toernooi – een overigens bepaald niet foutloze partij, zo meldt het toernooiboek – laat Te Kolsté vooralsnog de onderste plaats aan de nog puntloze Italiaan Rosselli.
Het toernooi wordt, zo heb ik inmiddels begrepen, inderdaad verspeeld in de Festsaal van het Kurhaus – een twee verdiepingen hoog, speelgoedachtig gebouw met een gotisch dak en Dionische zuilen –  dat uit publiciteitsoverwegingen gratis ter beschikking is gesteld aan Tarrasch en zijn organisatiecomité. Over de toernooizaal zijn de schakers buitengewoon tevreden. Slechts het ontbreken van tapijt wordt als een minpunt beschouwd. Tegenwoordig vormen de speelzalen van het Kurhaus een soort goudglanzend en roodgekleurd gokparadijs waarvan de vlammende muren reiken tot de uitbundig geornamenteerde plafonds. Nog altijd hangen er de fors uitgevallen kroonluchters waarvan alleen de kaarsen in de loop der tijd zijn vervangen door hun elektrische pendanten die echter nog altijd een gelig licht verspreiden. Het is een wereld die zowel weerzin oproept als bewondering. Zoveel overdaad, zoveel dédain maar ook zoveel toewijding en aandacht voor de meest miniscule details. Het is een wereld vol schittering en onaangetaste schoonheid, maar ook een wereld vol van eigendunk en verbeelding.
Samen met de Trinkhalle en het Theater vormt het Kurhaus een negentiende eeuwse drieëenheid die door het groen van Baden Baden omringd wordt. Eenmaal die drieëenheid gepasseerd volgt de Lichtentaler Allee, een park aan de oevers van de Oos, het riviertje dat in zijn gecultiveerde bedding – kaarsrecht en met ijzeren regelmaat voorzien van een bescheiden waterval – Baden Baden doorsnijdt. Over die lommerrijke Lichtentaler Allee joeg in de negentiende eeuw vorst Mensjikov zijn paardentrojka en liep beschaamd Anna Grigorjevna omdat haar beste jurk door haar goklustige echtgenoot, de schrijver Fjodor Dostojevski, bij de lommerd was beleend.
Zijn roman ‘De Speler’ baseerde Dostojevski op zijn visites aan Baden Baden en zijn aldaar opgelopen gokverslaving. Het verhaal gaat over Alexei Ivanovitsch die in korte tijd aan de roulettetafel een fortuin vergaart maar dat met dezelfde snelheid verliest. Daarna raakt hij blijvend in de ban van het spel. Evenals zijn schepper beleent Ivanovitsch alles wat hij in handen kan krijgen, tot de sieraden en kleding van zijn echtgenote aan toe. Dostojevski schreef destijds ‘De Speler’ onder grote druk. Wegens zijn chronische geldnood had hij een wurgcontract gesloten met de malafide uitgever Stellovski. Het kwam erop neer dat hij voor een bepaalde datum een manuscript moest inleveren. Bleef hij in gebreke dan viel de uitgever het recht toe eenmalig het werk van Dostojevski uit te geven zonder dat hij daar een vergoeding tegenover hoefde te stellen. Dostojewski slaagde er echter in de roman bijtijds te voltooien, wat hem lukte dankzij de hulp van Anna Grigorjevna, de stenografe op wie hij gedurende de sessies verliefd werd en met wie hij niet veel later in het huwelijk trad.
Halverwege de Lichtentaler Allee staat een bronzen borstbeeld van Toergenjew, een van die andere grote, Russische auteurs uit de negentiende eeuw. Gedreven door de liefde verbleef Toergenjew vele jaren in het Duitse kuuroord. Tijdens een voorstelling in St. Petersburg werd hij hevig verliefd op Pauline Viardot, een gevierde maar ook getrouwde opera-zangeres. Hij beleefde een korte romance met haar en volgde haar tot in Baden Baden, waar de schrijver – Pauline noemde hem ‘le plus triste des hommes’ – een huis liet bouwen naast dat van de familie Viardot. Daar bleef het min of meer bij. Toergenjew ontwikkelde zich tot de huisvriend van de Viardots, ging uit jagen met Paulines echtgenoot en hielp de kinderen bij het maken van hun huiswerk.
Toergenjew en Dostojevski waren, ondanks hun beider verblijf in Baden Baden, eerder rivalen dan vrienden. In zijn roman ‘Zomer in Baden Baden’ beschrijft Leonid Tsypkin, die nooit een voet in het kuuroord heeft gezet en zijn beschrijvingen ervan vooral baseerde op de dagboeken van Anna Grigorjevna, een ontmoeting tussen de twee grootheden. “Toergenjew liep in een lichtgrijs zomerpak en zijn gezelschap ging eveneens luchtig en duur gekleed. ‘Wat doe jij hier, beste man?’ vroeg hij met zijn hoge falsetstem, die zo weinig paste bij zijn imposante figuur – en op de plaats rust makend, tilde hij zijn lichte, witte hoed even op, waardoor een blik werd gegund op zijn veelgeroemde leeuwenmaan, inmiddels grijzend en juist daarom zoals zijn bewonderaars en in het bijzonder zijn aanbidsters beweerden, bijzonder edel. ‘Permettez-moi de vous présenter Monsieur, er...’ sprak hij, een moment aarzelend, alsof hij naar de naam zocht, ‘Monsieur Dostojevski, voormalig ingenieur en tegenwoordig literator in Petersburg’ – een slanke hand in een gracieuze handschoen werd onachtzaam in zijn richting gestoken. (…)  Toergenjew liet nooit de gelegenheid voorbijgaan om hem ingenier of, in het uiterste geval voormalig ingenier te noemen, daarmee als het ware de kunstmatigheid benadrukkend van Dostojevskis betrokkenheid bij de literaire wereld, waar bij, Toergenjew, de rechtmatie heerser en Dostojevski omhoog was gevallen, een parvenu was.” Een weinig aangename ontmoeting en wat voor Dostojevski de hele situatie nog wranger maakte was dat hij aan het einde van zijn verblijf in Baden Baden geld moest lenen bij de minzame Toergenjew teneinde zich zo los te kunnen rukken van de in het kuuroord altijd lonkende roulette.

In ‘Baden Baden 1925, The International Chess Tournament’ ben ik gevorderd tot bladzijde tweehonderdentwintig. Tot tevredenheid van Tarrasch en de Kurhausdirectie wordt het toernooi steeds massaler bezocht, al bestaat het publiek deels uit nieuwsgierige en luchtig converserende dames – niet in staat om een loper van een paard te onderscheiden – die hun geflaneer over de Lichtentaler Allee slechts voor even onderbreken. In het toernooi gaat Aljechin nog altijd aan de leiding, inmiddels met acht punten uit negen partijen. Aljechin oogst niet alleen bewondering met zijn opzienbare score, ook de wijze waarop hij zijn partijen wint, dwingt respect af. Hij geeft zijn tegenstanders geen schijn van kans. Als het bord halverwege de partij zou worden omgedraaid, dan nog zou Aljechin waarschijnlijk als winnaar uit de strijd komen. Al lijkt Aljechin in grootse vorm te steken, nog altijd kan Rubinstein hem bedreigen. Deze heeft tot op heden slechts een half punt minder gescoord en speelt beter dan hij in jaren heeft gedaan. Hij maakt nauwelijks fouten en weet ieder miniem voordeel zo uit te buiten dat hem de winst uiteindelijk toevalt. Maar het heilige vuur, bij Aljechin bijna tastbaar aanwezig, lijkt bij hem verdwenen. De confrontatie tussen Aljechin en Rubinstein zal plaatsvinden in de negentiende ronde, de op een na laatste van het toernooi. Na Rubinstein volgen met een punt achterstand Marschall en Rabinovich. Wat ieders verbazing wekt is dat intussen ook Sämisch is te vinden in de hogere regionen van de ranglijst. Hoewel talentvol speelt hij doorgaans te wisselvallig om in een toernooi een rol te spelen van betekenis. Rosselli heeft de rode lantaarn overgedaan aan Te Kolsté. Na zijn remise in de eerste ronde tegen Tarrasch heeft de Nederlander acht partijen op rij verloren.

Vanuit Baden Badens centrum leidt een trap omhoog langs een met kamperfoelie begroeide muur en een thermale bron waaruit ononderbroken lauw water sijpelt. Bovenaan de trap bevinden zich het Friedrichsbad, een negentiende eeuws lustoord met mozaïken, versierde baden en fonteinen, en het Altes Damfbad dat tegenwoordig in gebruik is als ‘Europees Cultuurcentrum’. Een ondergaande zon zorgt ervoor dat de daken van Baden Baden licht- en donkerrood kleuren. Loezjin, de arme Loezjin met zijn door vierenzestig witte en zwarte velden behekste brein, zou er het patroon van een schaakbord in ontdekken. Dame van Villa Sorrento naar Hotel Angleterre en paard van de Carcella Thermen naar de Evangelische Stadtkirche. Loezjin is de treurige held uit Nabokovs roman De Verdediging, die hij schreef in 1929 in het Pyrenese kuuroord Boulons les Bains. Loezjin is een wonderkind. Op veertienjarige leeftijd wordt hij derde bij een toernooi gehouden in een Duits kuuroord. Het is verleidelijk om daar Baden Baden van te maken maar er is niets dat daarop wijst en van oudsher is Duitsland nogal ruim met kuuroorden bedeeld. Loezjin ontwikkelt zich tot een zwijgzaam, onhandig, maar ook aandoenlijk personage. Wanneer zijn aanstaande schoonmoeder hem vraagt of hij een wellusteling is, ontkent hij dat maar voegt eraan toe dat hij wel eens last heeft van kortademigheid, een lichte reumatiek en aambeien. Zijn reizen herinnert hij zich in niet de vorm van stralende zon en toverlantaarns, maar ‘in de vorm van tegels in de verschillende hotelkamers en gangtoiletten – die ene vloer met witte en blauwe velden waar hij op zijn troon gezeten een partij tot in het oneindige voortzet’.
De Verdediging is het verhaal van een obsessie. Een Amerikaanse uitgever suggereerde Nabokov om van Loezjin een violist te maken, een suggestie die vreemder lijkt dan hij is. Loezjin heeft inderdaad het monomane waar ook musici last van hebben. Loezjin gaat echter ten onder zoals alleen een schaker ten onder kan gaan. Na een zenuwinzinking stopt hij met het spelen van partijen maar hij blijft bezeten van het spel. In de meest terloopse gebeurtenissen, een kapotte lift, een slordig neergezette vuilnisemmer – evident een pion – gaat hij zetten zien van een tegenstander die consequent onzichtbaar blijft. Hij speelt een partij die hij nooit zal winnen wat Loezjin, de arme Loezjin, gaandeweg begint in te zien. Het onmogelijke van zijn missie beseffend, springt hij in Berlijn uit het raam van zijn op vier hoog gelegen badkamer.

Na achttien ronden heeft Aljechin een voorsprong van twee punten op Rubinstein. Normaal gesproken moet dat voldoende zijn voor een ongedeelde eindoverwinning maar zeker is dat nog steeds niet. In de twintigste en laatste ronde treft Aljechin Rabinovich, een beladen duel – een exil-Rus versus een vertegenwoordiger van de USSR – zeker wanneer de toernooiwinst op het spel staat. Rubinstein zal het in de laatste ronde niet moeilijk hebben met de inmiddels uitgebluste Te Kolsté. Wint Rubinstein zijn partij in de negentiende ronde van Aljechin, dan heeft hij nog uitzicht op een gedeelde eerste prijs, wat voor hem een ongekend succes zou zijn.
De beslissende partij wordt gespeeld op een donderdag. Zoals iedere dag zit de toernooizaal tot aan het geornamenteerde plafond vol met journalisten en belangstellenden. Aljechin opent die ochtend precies om negen uur met zijn damepion. Rubinstein speelt vervolgens zijn favoriete, maar tamelijk klassieke opening die hem nauwelijks voordeel belooft. De zeventiende zet is de meest cruciale van de partij. Er doemen complicaties op die Aljechin dwingen langer dan een uur na te denken. Zijn problemen lost hij op, maar inmiddels heeft hij voor dertien zetten niet meer dan vijf minuten. Om de stelling te vereenvoudigen stuurt hij aan op dameruil, wat ten koste gaat van zijn pionnenstructuur. De stelling is ingewikkeld en bij zijn achtentwintigste zet verkeert Aljechin in extreme tijdnood. Hierdoor mist hij de optimale voortzetting, al hij slaagt er wel in de dertig zetten te voltooien voordat zijn bedenktijd ten einde is. De partij wordt afgebroken om ’s middags te worden voortgezet. De aanwezige toeschouwers en journalisten dichten Rubinstein een licht voordeel toe zonder dat iemand kan aanwijzen hoe de Pool zijn stelling tot winst zou kunnen brengen.
Rubinstein gebruikt de middagpauze om op zijn hotelkamer de afgebroken stelling nader te analyseren. Aljechin maakt ondertussen een wandeling. Door de winkelgalerij, waar nu onder andere diamantairs en Louis Vuitton hun waren slijten, loopt hij via de Goetheplatz naar de Lichtentaler Allee. Deze volgt hij tot de tennisbanen die vanwege de regen niet bespeeld kunnen worden, en de Gönneranlage, een popperige, beetje kitscherige rozentuin. Hier denkt bij na over de partij. Hij concludeert dat remise onvermijdelijk is. Op hetzelfde moment komt Rubinstein tot dezelfde slotsom. Eenmaal terug in het Kurhaus schudden de grootmeesters elkaar de hand en feliciteert Rubinstein Aljechin met zijn toernooi-overwinning. Rubinstein wordt tweede door in de laatste ronde inderdaad te winnen van Te Kolsté, die uiteindelijk met anderhalf punt uit twintig partijen de laatste plaats bezet. Derde wordt tot ieder verbazing de Berlijner Sämisch. Tarrasch verklaart diens succes uit het feit dat hij in Baden Baden niet werd afgeleid door de verlokkingen van het grootsteedse leven en het strakke regime waar hij de Berlijner tijdens het toernooi aan onderwierp. Iedere ochtend liet hij stipt om acht uur naar Sämisch’ kamer bellen.
Na Baden Baden 1925 komt Rubinstein niet meer tot aansprekende prestaties. Zijn mentale klachten nemen toe en vanaf 1932 ontbreekt hij op internationale toernooien. Een groot deel van zijn tijd brengt hij door in sanatoria tot hij in een Belgisch ziekenhuis belandt waar hij zijn laatste levensjaren slijt. Dankzij zijn verblijf aldaar blijft hij uit handen van de Nazis die hem anders op grond van zijn Joodse afkomst voortijdig de dood zouden hebben ingejaagd.
Met Aljechin gaat het na zijn overwinning in Baden Baden in eerste instantie alleen maar crescendo. Hij wint zo ongeveer ieder toernooi waar hij aan deelneemt, haalt als eerste bordspeler voor Frankrijk een score van honderd procent tijdens de schaakolympiade in Hamburg en wordt in 1927 wereldkampioen door Capablanca in Buenos Airos in een match over vierendertig partijen te verslaan. Zijn titel verliest hij in 1935 tijdelijk aan Euwe, maar in 1937 herovert hij zijn titel op grootse wijze. Voor de vierde keer in zijn leven trouwt hij met een vrouw die vele jaren ouder is dan hij. Het gaat hem niet in alle opzichten voor de wind. In de loop der jaren loopt hij een alcoholverslaving op en wordt hij zwaar bijgelovig, bijna paranoïde. Geen partij speelt hij nog zonder zijn kat ‘Check’ aan zijn zijde.
Zoals voor velen is de tweede wereldoorlog de minst florissante periode uit Aljechins leven. Min of meer brodeloos, want geschaakt wordt er niet, zoekt hij zijn heil bij de Nazis en aan het einde van de oorlog als blijkt dat een Duitse nederlaag onvermijdelijk is, vlucht hij via Spanje naar Portugal waar hij onder mysterieuze omstandigheden overlijdt in de badplaats Estoril . Daar is Aljechins eerste begrafenis een treurige aangelegenheid, treuriger nog dan een begrafenis doorgaans al is. Omdat niemand aanspraak maakt op het stoffelijk overschot – zijn vrouw laat weten dat zij nergens meer mee te maken wil hebben – neemt de Portugese schaakbond de verantwoordelijk voor de plechtigheid op zich. Minder dan twaalf mensen verschijnen bij de dienst ter nagedachtenis van de man die in 1925 op magistrale wijze het toernooi van Baden Baden won. In 1956 komen de Sowjet-Unie en de Wereldschaakbond overeen om Aljechin te herbegraven op het Montparnasse-kerkhof in Parijs. De grafsteen van rood graniet heeft de vorm van een schaakbord en is bovendien voorzien van een marmeren borstbeeld. De geboorte- en overlijdensdatum, op het graf vermeld, zijn echter onjuist. Het zou het slot van een weinig opbeurende Russische roman kunnen zijn.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten